't Handboek JOTA-JOTI JOTA-JOTI logo

Home > Spelideeën > Torens pionieren > De Oploper
« vorige volgende »

De Oploper

Bij het ontwerpen van een mast voor een 2 meter antenne gelden twee belangrijke uitgangspunten:

  1. De mast moet zo hoog mogelijk zijn.
  2. De mast moet geschikt zijn als drager voor de te gebruiken antenne.

De hoogte van de mast heeft te maken met de reikwijdte van de VHF-signalen, die als regel, dus bij normale ether condities, tot aan de horizon kunnen komen en daarna in de ruimte verdwijnen. Daarom zal de voorkeur uitgaan naar een bestaand hoog punt: het dak van een gebouw, een hoge boom of eventueel zelfs een schoorsteen. Als deze punten niet te vinden zijn zal er een mast gepionierd moeten worden.

Het beschikbare hout wordt zoveel mogelijk gebruikt om hoogte-winst te krijgen. De voorkeur zal dan ook uitgaan naar een enkelvoudige mast die met behulp van tuien overeind gehouden wordt. Een dergelijke mast is erg geschikt als antenne drager want de meeste 2 meter antennes zijn niet erg zwaar of volumineus waardoor ze niet veel wind vangen.
Een nadeel van een lange enkelvoudige mast is wel, dat je er niet zonder gevaar in kunt klimmen en dat hij tijdens het oprichten en neerkomen gevaarlijk kan doorbuigen.

Voor ons ontwerp gaan we uit van drie lange palen die de mast zullen gaan vormen. Twee palen fungeren als drager en met steigersiorringen, opgespannen met spieën, wordt de derde paal daarop bevestigd. Het voetpunt van de mast wordt op zijn juiste plaats neergelegd, waarna de tuien links en rechts van de mast al strak aan de piketten worden bevestigd.

Nu kan de mast straks bij het ophijsen niet meer naar links of naar rechts uitwijken. Omdat de afstanden van het voetpunt naar de piket- ten 1,2 en 3 bekend zijn, en ook de lengte van de tuilijnen, kan de achterzijde van de mast eveneens worden getuid. Hier staat natuurlijk nog geen spanning op de tuien.

Het ophijsen van de mast geschiedt met een giraf. Dit is een paal, die even boven het voetstuk aan de mast wordt bevestigd met een kruissjorring, begonnen met een mastworp om de giraf. De giraf wordt onder een bepaalde hoek gehouden en de tuidraden tussen de top van de giraf en de plaatsen op de mast worden aangelegd, even- eens op spanning.

Aan de top van de giraf wordt dan een 3 op 1 takel (een derde handje) bevestigd, die aan de grond zijde aan een boomstam omwikkeld met jutte of oude lappen tegen beschadiging van de schors, of aan een houvast wordt verbonden. Ook het bevestigingspunt van de treklijn moet klaargemaakt zijn voor men aan het hijs karwei begint.

Test eerst of het geheel naar wens functioneert. Controleer alle lengten van de tuidraden, de stevigheid van de piketten en de verankeringen. Als dat allemaal in orde is, wordt de mast weer neergelegd waarna de antenne eventueel met rotor aan de top wordt verbonden. Let er op, dat de antenne richting overeenkomt met de ingestelde ruststand op de rotor.

Het ophijsen: een persoon heeft de leiding; hij houdt het geheel in het oog. Drie anderen houden de piketten in de gaten en een vierde let op de houvast waaraan de takel is bevestigd. De lijntrekkers beginnen op het sein van de leider zodat de mast langzaam maar zeker overeind gezet kan worden.